SPOOR 12b: Zeewering.

Oceanen nemen niet alleen CO2 op, maar óók warmte. Uiteindelijk komt maar 2 procent CO2 in de atmosfeer: genoeg om de ademlucht meer dan één graad op te warmen.

 Omdat het aardoppervlak voor ruim 70 procent uit water bestaat, vindt er continue uitwisseling plaats tussen de bovenste zeewaterlaag en de atmosfeer. Dertig procent van onze CO2-uitstoot gaat (als koolzuur) op specifieke plekken met de neerwaartse stromingen de diepte in. Een belangrijke klimaat-motor is de WARME GOLFSTROOM.  Als die motor stokt, vermindert de aanvoer van warm water in het noorden en valt ook een groot deel van de uitwisseling tussen ondiep en diep water stil. Dan raakt het oppervlak van de oceanen sneller verzadigd met CO2.

  1. Bij meer verdamping van de bovenste waterlagen gaat de CO2-concentratie van de atmosfeer sneller omhoog.
  2. Op het noordelijk halfrond zwakt de koude oppervlakte-stroming naar hoge breedtegraden af.
  3. Warm zeewater blijft rond de tropen en op het zuidelijk halfrond. Elders, dus ook in de Atlantische Oceaan komt tijdelijke afkoeling.
  4. Bij uitval van de warme bovenstroom naar het noorden stopt de doorspoeling van de Atlantische Oceaan.

In het hoge noorden komt de waterspiegel een meter omhoog, in de Noordzee mogelijk een halve meter plus zeespiegelstijging door afsmeltende ijskappen. Ook al zijn de Nederlandse duinen en dijken sterk en hoog genoeg om de zee buiten te houden, zelfs dán wordt het binnenwater brak.

Er wordt ook gesteld, dat er vrijwel geen enkele hoeveelheid water van de aardbol verdwijnt. Het is wel zo, dat er tijdelijk H2O wordt opgeslagen bv in bv planten en dieren. Met meer dieren en minder bomen voor water-opslag is er ook een compensatie: meer H2O-opslag in het vee en minder in de gewassen. En dan is de conclusie dat een verwachte zeespiegel-stijging niet plaatsgebonden is. Er is zoveel water op deze planeet dat een gedeeltelijke smelting van landijs op de gemiddelde zeespiegel niets uitmaakt. Van een drijvende ijsberg bevindt zich een groot deel ONDER de zeespiegel. Als dé berg helemaal smelt, dan wordt het volume van het gesmolten ijs onder én boven water ongeveer hetzelfde in als het deel van de ijsberg onder water.

Voorbeeld: folle flessen water kunnen in een tobbe verhit worden waardoor er een beetje water in de teil terecht komt omdat heet water een groter volume inneemt. Als dat water wat afkoelt is het volume H2O even groot als vóór de verhitting.

Verder: als op vele plaatsen ter wereld de industrie (zoals nu gebeurt) in steeds grotere mate gebruik maakt van fossiele brandstoffen, dan brengt de inspanning van Nederland tot reductie van de uitstoot van broeikasgassen geen daling van het Noordzeewater teweeg.